Zorgen om zoon

Trefwoorden: behandel-/reactietermijn, inkomenstoeslag, inwoning

Een vrouw maakt zich zorgen over het uitblijven van individuele inkomenstoeslag voor haar zoon. Hij heeft een Wajong-uitkering en ontvangt al jaren individuele inkomenstoeslag. Na een tijdje afwachten doet hij navraag naar zijn aanvraag van 1 maart en hoort hij dat hij het besluit rond 27 april zal krijgen. Op 9 mei heeft hij echter nog geen besluit en zijn moeder denkt dat het misschien komt omdat zij sinds 1 januari bij haar zoon inwoont. Dat is de reden dat zij naar de ombudsman gaat.

De ombudsman legt de kwestie voor aan de gemeente. Die meldt dat de aanvraag al afgehandeld had moeten zijn, maar door vertrek van een medewerker is blijven liggen. De leidinggevende biedt daarvoor excuses aan. De aanvraag is bij een andere medewerker neergelegd. Uiteindelijk neemt de gemeente op 30 juni een afwijzend besluit. Daartegen kan de zoon bezwaar maken.
De ombudsman constateert dat de wettelijke termijn voor de behandeling van de aanvraag 8 weken is, maar in dit geval 4 maanden heeft geduurd. De reden die de gemeente geeft (vertrek van een medewerker) rechtvaardigt deze vertraging niet. Verder had de sociale dienst nog nadere informatie van de zoon nodig om op de aanvraag te beslissen, maar deze informatie werd pas gevraagd nadat de 8-weken termijn al was verstreken. En vervolgens blijft de behandeling ook nog liggen nadat de zoon de gevraagde informatie heeft verstrekt. De ombudsman vindt de gemeente de aanvraag niet voortvarend heeft behandeld.
Uit het onderzoek van de ombudsman blijkt verder dat de inwoning van moeder niets van doen heeft met de afwijzing van de inkomenstoeslag. Daarover kan ze worden gerustgesteld.