Veiligheid, gevoel of feit

25.2.023

Een vrouw komt bij de ombudsman. Ze heeft aangifte gedaan van intieme terreur. Ze voelt zich niet veilig in haar eigen omgeving en wil graag naar de vrouwenopvang. De vrouwenopvang zegt dat ze eerst een indicatie van acute onveiligheid nodig heeft van WIJ.WIJ zegt dat er geen acute onveiligheid is. Ze baseren dit op overleg met andere organisaties. Maar de vrouw vindt dat er wél sprake is van acute onveiligheid. Ze begrijpt niet goed waarom WIJ dat anders ziet. Daarom gaat ze naar de ombudsman.

De ombudsman kan niet bepalen of er acute onveiligheid is. Maar de ombudsman kan wel kijken of WIJ goed heeft uitgelegd waarom ze dat vinden. Die uitleg mist. Daarom stelt de ombudsman vragen aan WIJ. Na meerdere gesprekken blijkt dat WIJ vertrouwt op informatie van een andere organisatie, maar niet weet waarom er geen acute onveiligheid is. WIJ heeft zelf geen onderzoek gedaan. Volgens WIJ was dat ook niet de hulpvraag van de vrouw. Haar hulpvraag was: “Ik voel me onveilig, wat kan ik doen?” WIJ heeft haar toen praktische tips gegeven, zoals een ander slot op de deur.

Als de vrouw wil dat WIJ onderzoekt of er echt sprake is van acute onveiligheid, dan moet ze dat specifiek vragen. WIJ zegt ook dat een indicatie van acute onveiligheid niet automatisch betekent dat iemand naar de vrouwenopvang mag. Soms is er een andere oplossing mogelijk. De ombudsman heeft deze informatie met de vrouw gedeeld. Ook heeft de ombudsman haar verwezen naar een cliëntondersteuner. De vrouw is blij met deze verwijzing en heeft meteen contact opgenomen.